De auto’s uit de 50s en 60s waren nog lang niet zo complex als vandaag de dag. Als je ver op vakantie ging en je kreeg stukken onderweg, was dit als je een beetje handig was altijd wel weer te maken. De meeste mensen toen hadden meestal tijdens zo’n vakantie een extra v-snaartje, of zelfs wel ooit een panty, wat handgereedschap, reserveslang en een kruikje water bij. Hiermee waren de meeste problemen wel weer mee te verhelpen. In het ergste geval moest je even naar een lokale garage, die dit toch wel vaak snel konden oplossen. Met de auto’s van nu kun je dit wel vergeten. Als je hiermee stil komt te staan, moet er meestal getakeld worden. De auto moet dan naar de dealer aan het infuus om de betreffende storing uit te lezen. Vaak moeten er dan elektronische onderdelen worden besteld die uiteraard niemand op voorraad heeft tegenwoordig, want voorraad kost geld. Het is overigens ook bijna ondoenlijk om voor alle soorten en merken onderdelen op voorraad te hebben. Vroeger was een auto ook altijd nog wel te maken tegen acceptabele kosten. Tegenwoordig heb je al vlug voor duizenden euro’s schade. Met een beetje pech (vanuit de niet financiële kant gezien een beetje geluk) klappen er zomaar 6 airbags uit bij een kleine aanrijding. Je wilt niet weten wat dit alleen al gaat kosten. Ook komen er in de nieuwere auto’s vaker dan wenselijk storingen voor die het eerste half jaar alleen maar worden gereset, simpelweg omdat ze nog geen oplossing hebben voor het probleem. Ook vanuit het oogpunt van privacy is het er niet echt op vooruit gegaan. Auto’s zitten vol met volg- en trackingsystemen. Is vaak ook verplicht vanuit de verzekering omdat bepaalde auto’s zo duur zijn dat het zeer gewilde objecten zijn voor mensen die wel in zo’n auto willen rijden maar er liever niet voor betalen.